Bloedprikken.

De afgelopen maanden voel ik mij neerslachtig, en de laatste weken ben ik toenemend vermoeid. Ik weet niet wat hiervan de oorzaak of het gevolg is. Omdat deze situatie niet bevorderlijk is voor mijn gezondheid, heb ik besloten om bloedonderzoek te laten doen bij de huisarts.

Ik bel mijn huisarts, en de aanwezige assistente hoort dat ik mij neerslachtig voel, waardoor ik meteen terecht kan bij de huisarts. Ik probeer aan te geven dat de nood gelukkig ook weer niet zo hoog is, maar dat ik graag de oorzaak wil weten van deze vermoeidheid door middel van bloedonderzoek.

Dus ga ik vanmorgen, vol goede moed, ’even’  bloedprikken. Ik blijk behoorlijk spaarzaam te zijn met het geven van mijn bloed, want elke poging om bloed uit mijn aderen te verkrijgen loopt uit op een deceptie.

Langzaam veranderd mijn lichaam in een levend vergiet, en breekt bij mij de angst en paniek uit, dat ik straks voor het ‘simpele’ bloedprikken uit moet wijken naar het ziekenhuis. Ook het overduidelijke bewijs dat mijn lichaam wederom niet doet wat het simpelweg hoort te doen, zorgt voor een negatieve gedachtenspiraal waardoor de zweetdruppels langzaam zichtbaar worden op mijn voorhoofd.

De laborante vraagt of het gaat met mij, en ik antwoord dat het prikken mij weinig doet. Ik hoor zelf het snikken in mijn stem, en voel dat ik steeds minder aanwezig ben.

Inmiddels heeft de laborante een ader gevonden op mijn hand, waarna ze eindelijk mijn kostbare bloed in het buisje ziet lopen. Helaas gaat dit gepaard met een immense pijn, waardoor alle alarmbellen in mijn lichaam afgaan en mijn systeem in code rood veranderd. In plaats van net te doen dat het wel gaat met mij, laten de uiterlijke signalen weten dat het niet gaat met mij. Blijkbaar zie ik bleek, zweet ik als een otter en komen de woorden verdraaid mijn mond uit. Het lopen gaat ook niet meer zoals het behoort te gaan.

Gelukkig is er een behandeltafel beschikbaar waar ik op mag gaan liggen. Ondertussen probeert mijn lichaam zich  te ontdoen van alle stress en spanningen door een pseudo epileptisch insult in te zetten.

In het medisch centrum zitten  -geluk bij een ongeluk- alle medische disciplines bij elkaar, waardoor mijn huisarts meteen ingeschakeld kan worden. Ik hoor dat de vervangende huisarts komt kijken en voel dat ze wat controles bij mij doet. Ze vraagt wat voor mij de manier is, om uit de aanval te komen.

Hortend en stotend kan ik uitbrengen dat ik tegen de aanval lig te vechten, waarna ik de ‘goedkeuring’  krijg om de aanval er te laten zijn. Mijn lichaam verandert in een menselijke milkshake-machine, waarna ik niet lang daarna voel dat mijn lichaam zich eindelijk ontspant.

Terwijl mijn huisarts mij haar grootste angst toevertrouwd, (Haar moeten ze liggend bloedprikken!) kom ik langzaam weer wat meer in het ‘hier en nu’.
Nu is het niet zo dat ik niet tegen bloedprikken kan, mijn systeem kan niet tegen stress.

Helaas zijn er steeds meer dingen die mijn systeem als ‘stressor’  beschouwd, en ben ik continue lerende.

De les die ik hieruit heb geleerd heb, is dat ik voortaan bloed ga prikken in het ziekenhuis.